Gewoon doen en kijken wat er gebeurt
In drie werkgroepen werken medewerkers, ouders en leerlingen aan het voortgezet onderwijs van de toekomst. Deze bijeenkomsten worden omschreven als inspirerend, verbindend en vooral heel belangrijk.
Maar wie zitten er eigenlijk in deze werkgroepen en wat vinden zij belangrijk?
We spreken Michel Canninga, docent geschiedenis op De Rietlanden en lid van de werkgroep die nadenkt over de invulling van het cluster vmbo.
“Dat ik ooit in het onderwijs beland ben, was nooit de bedoeling. Ik wilde heel graag iets met geschiedenis doen, maar naar de havo was de enige mogelijkheid de docentenopleiding. Het plan was om daar de propedeuse te halen en daarna iets met archeologie te gaan doen.
Ik werkte in die tijd al wel veel met jongeren. Zo heb ik bijvoorbeeld toen samen met de Underground een project opgezet waarbij jongeren hun eigen feest konden organiseren. Dat vond ik wel erg leuk.
Plus, als docent had je in die tijd gewoon een garantie op een baan en dat kon en kun je van archeologen niet zeggen.
Ik belandde dus min of meer toevallig op de lerarenopleiding en ben daar gaan nadenken en ervaren dat ik het toch wel heel leuk vond.
En als ik nu kijk: ik had niet gedacht dat ik dit vak zó leuk zou vinden.
Zoals ik het zelf invul is het een dynamisch beroep. Je blijft ontwikkelen en je blijft zoeken naar manieren om lessen beter, leuker, beter aansluitend op de doelgroep en motiverender te maken.
Ik geef les aan de groepen die ik het leukste en meest uitdagend vind: leerlingen in het vmbo en lwoo. Deze leerlingen, die van nature misschien minder geduld en interesse hebben, wil ik toch zover krijgen dat ze meegaan en de lessen met plezier gaan beleven. Deze leerlingen in beweging krijgen en te merken dat ze het nut gaan inzien van wat ik ze leer. Dat is het mooiste wat er is.
Als docent moet je je verdiepen in de leefwereld van je doelgroep. Daar ben ik dus veel mee bezig. Op de hoogte blijven en weten wat er speelt. Dan zoek ik naar manieren om dat wat zij leuk vinden en gebruiken te koppelen aan lessituaties.
Ik hou de technologische ontwikkelingen in de gaten: internet, ict, appjes. Vakliteratuur bijhouden, interessante stukken lezen op het web.
En dan gewoon heel veel dingen proberen. Als ik een ideetje heb om iets te proberen, doe ik dat gewoon. Als het niet goed gaat, gaat het niet goed. Jammer dan. Gewoon experimenteren en kijken of iets werkt of niet. Zo ontdek je nieuwe dingen.
Dat verwachten we toch ook van die kinderen?
Naast het lesgeven geef ik de cursus SMART aan docenten, dat is een digitaal middel om via een smartboard les te geven. Ook struin ik samen met vier andere docenten het internet af op zoek naar tools die in te zetten zijn in de les en daar geven we dan workshops voor.
Ik merkte dat het op het afdelingsoverleg vmbo teveel ging over de bovenbouw en dat de onderbouw een beetje een ondergesneeuwd kindje dreigde te worden. Daar ben ik daarom ook aan gaan deelnemen.
Dat is wel een beetje mijn manier van werken: ik signaleer iets en zie kansen en dan zet ik mezelf daar voor in.
Het lijkt nu een beetje alsof het mijn bedoeling is om overal met mijn neus in te gaan zitten, maar dat is niet zo.
Helemaal niet toen ik begon met lesgeven was ik vooral druk met mezelf en hoe ik mijn eigen lessen vorm gaf.
Toch, als je een aantal jaren in een organisatie werkt, zie je kansen liggen en die kansen blijven liggen. Op een gegeven moment dacht ik: nou, dan doe ik het maar. Ik zie het wel. Je moet dat ook niet kapot-analyseren. Gewoon doen en kijken wat er gebeurt.
Het heeft overigens wel een jaar of zes geduurd voordat ik daar mee bezig ben gegaan. Toen had ik daar ook ruimte voor.
Het begon met kleine dingen zoals zorgen dat er extra werk voor lwoo-leerlingen kwam tot nu de bovenschoolse dingen, zoals meedenken over het ontwerpen van een nieuwe vmbo-school.
Zoals ik min of meer toevallig docent ben geworden, ben ik ook langzaam onbewust meer dingen gaan doen dan alleen lesgeven. Ik heb verder geen plan anders dan dat ik wil dat het onderwijs voor vmbo beter wordt.
Deze kinderen moeten na de tweede klas al een richting gaan kiezen dus dan vind ik dat je ook al zo snel mogelijk het onderwijs moet koppelen aan dat waar hun interesse en kwaliteit ligt. Desnoods moet je dan, vind ik, een uurtje geschiedenis laten vervallen. Geef ze maar iets waar ze echt iets aan hebben, wat relevant voor ze is en waar ze mee verder kunnen.
De geschiedeniscollega’s in het land zullen me dit wel niet in dank afnemen. Jammer dan. Ik heb het hier echt over de vmbo’er en ik vind dat je hen niet moet overvoeren met theorie waar ze in hun verdere loopbaan niet veel mee kunnen en waardoor ze minder tijd en ruimte hebben voor dingen die er wel toe doen.
Natuurlijk kun je lessen halen uit de geschiedenis, maar zo’n volgedrukt programma met tien onderwerpen in even zoveel periodes vind ik onzinnig.
Vmbo-leerlingen zitten maar kort op het voortgezet onderwijs en na vier jaar krijgen ze een diploma wat staat voor wat je hebt gedaan, maar eigenlijk niet voor wat je kan. Dat vind ik jammer. En dan druk ik me zwak uit.
In de werkgroep vmbo kijken we ook heel erg naar de toekomst van onze eigen regio. Denk maar aan de luchthaven die zich enorm gaat ontwikkelen en aan de overslaghaven die op de planning staat. Misschien nog ver weg, maar als we onze kinderen voorbereiden op een toekomst die daadwerkelijk in hun achtertuin ontstaat, zorgen we ervoor dat ze ook echt worden voorbereid op een kansrijke carrière. Op dit moment is er meer werk, maar ook meer werkloosheid. Daar klopt natuurlijk helemaal niets van.
De oplossing ligt volgens mij bij het onderwijs en de samenwerking met het bedrijfsleven.”
Onderwijs