Zelfvertrouwen helpt de samenleving verder
Lelystad is het centrum van de scholieren-film van Nederland. Niet alleen omdat ieder jaar het Nederlands FilmFestival voor Scholieren (NFFS) in Lelystad wordt georganiseerd, maar ook omdat in Lelystad in de jaren ’80 voor het eerst in Nederland film als een serieus vak werd aangeboden.
Aan de bakermat stond Dorée de Kruijk die nu nog steeds een voortrekkersrol vervult op het gebied van film en onderwijs.
“De SGL was eind jaren ’80 zo’n beetje de eerste school waar film aanbood als vak. In die tijd maakten scholen gebruik van de talenten van docenten. Talenten die soms ook buiten de kaders van hun eigen vak vielen.
Ik was in die tijd docent Nederlands, maar door een aantal cursussen was ik gegrepen door het medium film. Die beeldtaal bleek een fantastisch communicatiemiddel en samen met mensen van de Kubus was ik begonnen met het maken van films voor non-profit instellingen, waaronder mijn eigen SGL. De toenmalige rector was dermate enthousiast over de film die we voor de school hadden gemaakt en over mijn vermogen om erover te vertellen dat hij ruimte gaf om het als vak te ontwikkelen. Naast mijn uren Nederlands dus. Ik ontwikkelde het als een keuzevak.
Het bleek een weergaloos succes.
Zo zijn we dus gestart en het doet me deugd dat het vak er nog steeds is. Al is het nog wel enorm afhankelijk van wie er op dat moment zit. Dingen zouden meer geborgd moeten zijn en minder afhankelijk van een persoon.
Naar mijn mening moet het uitgangspunt zijn dat beeldtaal moet worden gezien als een belangrijk instrument en dan hoeft het dus echt niet alleen in de culturele hoek te zitten.
Het is een communicatie instrument dat je dus ook kunt inzetten bij andere vakken, bijvoorbeeld bij Nederlands.
Ik geloof wel in het 80/20 principe, waarbij leerlingen in de 80% de basis leren en 20% vrije ruimte hebben om zich op bepaalde vlakken extra te ontwikkelen. Dit betekent dan niet dat beeldtaal alleen in die 20% zit. Beeldtaal als instrument hoort bij de basis en dus ook in die 80%. Leerlingen die erdoor gegrepen worden of getalenteerd kunnen dit dan uitbouwen in het vrije deel. Die ruimte moet er ook echt zijn. Ik vind dat onderwijsprogramma’s wat dat betreft ook niet dichtgetimmerd moeten worden. Er moet altijd ruimte zijn voor initiatieven. Dat geldt zowel voor leerlingen als, dat zie je aan mijn verhaal, voor medewerkers. Bied die ruimte en neem die ruimte.
Natuurlijk moeten docenten geschoold worden en wij van het NFFS bieden die scholing aan. Dit is zeker geen technische scholing. Hoewel techniek natuurlijk een fijne basis is, moeten docenten accepteren dat leerlingen technisch altijd veel verder zijn. Dit moet je ook niet als probleem zien. Daar hangt je kwaliteit als docent ook niet vanaf. Je kracht zit erin dat je leerlingen kunt leren hoe je een verhaal vertelt. Dat is de kern. Welke keuzes leerlingen te maken hebben en hoe je ze daarin begeleidt.
Deze tijd biedt ook het voordeel dat de techniek makkelijk voor handen is. Op zo’n beetje iedere computer kun je monteren en bijna iedereen loopt met een apparaat in de broekzak dat ook als videocamera kan fungeren.
En dan maakt het echt niet uit of er wat ruis in de opnamen zit of wat dan ook. Het gaat om het verhaal. Dat leerlingen leren wat ze willen communiceren en hoe je dat het beste kunt doen.
En dan is er nog het allerbelangrijkste dat leerlingen moeten leren. Iets dat belangrijker is dan alle vakken en vaardigheden: zelfvertrouwen.
Zelfvertrouwen maakt dat je open staat voor nieuwe dingen, omdat niet alles meteen bedreigend is. Dat maakt dat je in staat bent om zoveel mogelijk nieuwe dingen te leren. Zelfvertrouwen zorgt er ook voor dat je bereid bent om je nek uit te steken en niet zomaar opgeeft als het tegenzit of als er mensen zijn die het niet met je eens zijn.
Het is de taak van het onderwijs om ervoor te zorgen dat leerlingen zelfvertrouwen ontwikkelen. Daarmee help je hen, maar ook de samenleving verder.”
Cultuur